InformatieProfessional
Oorspronkelijk verschenen in Redactieblog
zaterdag, 13 september 2010


Digitale universiteit laat student wel aan zijn trekken komen




Eric Sieverts

Eric Sieverts is werkzaam op de Hogeschool van Amsterdam en bij de Universiteitsbibliotheek Utrecht. Hij is redacteur van InformatieProfessional.

Een stuk van Ewoud Sanders in de weekend-bijlage Opinie & Debat van de NRC van 4/5 september [NRC-archief, foto van de krant] ontlokte collega @jstaaks op Twitter al de uitroep "Wat een raar artikel". Voor mij was het ook een reden maar eens te reageren. Nu die reactie de redactionele NRC-zeef niet heeft overleefd, wil ik toch op zijn minst het IP-publiek deelgenoot maken van mijn bedenkingen.

Foto: Edwin Mijnsbergen

 

In de bijlage Opinie & Debat van 4 september suggereert Ewoud Sanders dat de digitale student op onze universiteiten niet aan zijn trekken komt. Het daarbij door hem geschetste beeld van zowel 'de student' als 'de universiteit' doet nogal karikaturaal aan en noopt tot enige reactie.

In zijn stuk beschrijft Sanders een wel heel specifiek soort student, met heel specifieke informatiebehoeften, die zeker niet kenmerkend is voor een meerderheid van de studenten waarmee we op universiteiten te maken hebben. Op dit detailniveau zouden we wel duizend soorten studenten met uiteenlopende wensen en behoeften kunnen onderscheiden. Zijn beeld gaat er bovendien vanuit dat studenten zo veel mogelijk van leesvoer in de vorm van hapklare brokken voorzien moeten worden. Nog afgezien van het feit dat het een praktische onmogelijkheid is om centraal die hapklare brokken voor al die verschillende soorten studenten klaar te zetten, moet je dat ook niet willen. Om studenten klaar te stomen voor de later van hen verwachte wetenschappelijke werkwijze is het juist belangrijk dat studenten zelf methoden en technieken ontwikkelen om de voor hun onderzoek relevante informatiebronnen te ontdekken en selecteren. Dat daar in de eerste jaren ondersteuning bij nodig is, behoeft geen betoog. Maar die ondersteuning wordt vanuit universiteitsbibliotheken en faculteiten ook in toenemende mate geboden.
Dat Google voor veel studenten het referentiekader voor hun informatievoorziening is ben ik uiteraard met Ewoud eens. Webzoekmachines hebben echter ook (bij ons allemaal) een verwachtingspatroon van 'instant satisfaction' doen ontstaan. Het resultaat van zoekacties op het web levert meteen de gezochte informatie in zijn volledige vorm op ons beeldscherm, zonder vertragende tussenstap van fysiek bibliotheekbezoek of (online) aanvragen van artikelen die later moeten worden toegestuurd. Sterker nog, die niet online beschikbare artikelen zal de student ook meestal helemaal niet met Google kunnen vinden, zoals Ewoud Sanders suggereert.

Het door Sanders geschetste beeld van de universiteit doet ook geen recht aan de werkelijke huidige situatie. Universiteiten en in het bijzonder universiteitsbibliotheken spelen in dit opzicht al een heel andere rol. Daarbij ter illustratie een paar voorbeelden van de situatie in Utrecht. In de eerste plaats is al heel veel wetenschappelijke informatie digitaal toegankelijk in de vorm van wetenschappelijke artikelen, proefschriften, rapporten en boeken. Voor deze informatie die in veel gevallen niet met Google te vinden is, komen steeds vaker aparte zoekmachines beschikbaar, specifiek gericht op het materiaal waarvoor de betreffende bibliotheek licenties heeft. Zo kan ook voor dit materiaal aan die verwachting van 'instant satisfaction' worden voldaan. In Utrecht is al 10 jaar ervaring met het Omega-systeem dat onder studenten en aankomende onderzoekers populair is, omdat het laagdrempelig, in een enkele Google-achtige zoekgang, directe toegang biedt tot de volledige teksten van al die bronnen.
Eerder gaf ik al aan dat bibliotheken niet ambiëren om voor alle specifieke soorten studenten kant en klare literatuurcollecties klaar te zetten. Wat wel gebeurt, is dat per studierichting verwijzingen naar de daarvoor relevante bronnen worden gegeven, niet alleen naar de door Sanders schijnbaar verfoeide bibliografische databases, maar ook naar de full-text bronnen op dat terrein. Bovendien kan elke Utrechtse student in zijn 'Personal Library' de basiscollectie voor zijn studierichting aanvullen en daarin wieden naar eigen behoefte en inzicht.

Ewoud Sanders suggereert verder nog dat men zich zorgen zou (horen te) maken over het feit dat studenten geen fysieke bibliotheek meer zouden bezoeken. En ook dat dat een nieuw verschijnsel zou zijn. Toen ik zelf 40 jaar geleden als natuurkundige afstudeerde, had ik zelf ook nog nooit een UB van binnen gezien. Nu iedereen toegang heeft tot de eerder geschetste digitale bibliotheek, doet zich het opmerkelijke feit voor dat studenten juist in steeds groter getale de werkplekken van de fysieke bibliotheek blijken te bevolken, ook al is dat misschien om gebruik te maken van die digitale diensten en bronnen die ze ook op hun studentenkamertje online ter beschikking hebben.


Eric Sieverts